Listen To Article
|
Ik hou van Advent.
Ik hou van de stilte en het verlangen, het wachten en verlangen dat in de liedjes en in de liturgie van het seizoen roeren.
Er is een verwachting in de eredienst die de ziel vergroot. Kathleen Norris schrijft: „Ik heb geleerd hoeveel het adventseizoen houdt, hoe het in ons leven breekt met beelden van licht en donker, eerste en laatste dingen, waakzaamheid en verlangen, oorsprong en bestemming.”
Op deze eerste adventszondag ligt de focus op de wederkomst van Christus, niet op zijn geboorte. Het kerkjaar begint met het einde, de grote voltrekking. We moeten er in leunen.
In Romeinen 13:11 -14 vertelt Paulus ons dat dit einde nabij is: „... je weet hoe laat het is, hoe het is het moment om uit je slaap te ontwaken. De nacht is ver weg, de dag is nabij.”
In het jaar 2019 is deze bewering van 'nabijheid' raadselachtig. Het is nuttig, denk ik, om de tijd te zien als noch lineair noch cyclisch maar meer als een helix, en hoe tijd rond spiraal is de zegevierende opstanding van Christus. We leven op de vooravond van een finale, transformerende glorie. Het is altijd dichtbij.
Onze tijd wordt doorgebracht onder invloed van de wereldkalender. Deze kalender bestaat uit losgekoppelde gebeurtenissen; we gaan van hit tot hit, tot we uiteindelijk de muur raken, einde verhaal, vergetelheid.
Het kerkjaar volgt het ontvouwende verhaal van de Ene die ons bevrijding kwam brengen, alle dingen nieuw maken, een einde maken waarin we ons begin zouden vinden. Dit doel is onmogelijk voor te stellen. Zoals de baby in de baarmoeder van zijn moeder of een zaadje in de grond niet kon voorstellen dat de toekomst, dus we kunnen ons niet voorstellen de hoop „om de glorie van God te delen” (Romeinen 5:2). De geest rolt. Het beste moet nog komen.
We zijn net T.S. Eliot's Magi, „niet langer op hun gemak hier, in de oude dispensatie.” We zijn geroepen om te leven als die... „op wie het einde der eeuwen gekomen is” (1 Korintiërs 10:11)
De theoloog Austin Farrer zegt dat het een verraderlijke fout is om dit leven opzij te zetten als een onverschillig ding, iets wat christenen wel of niet geloven. Even verraderlijk is de gedachte dat dit verlangen naar een te komen leven hebzuchtig of egoïstisch is. Dat is het niet, niet als God van ons houdt.
Ik herinner me terug in de late jaren 1970 praten met een oudere buurman in zijn woonkamer. Er stond een foto van een jongeman in uniform op de schoorsteenmantel. Ik vroeg wie het was, en hij vertelde me dat het zijn zoon was, dat hij neergeschoten was boven Frankrijk. En als hij me over hem vertelt, begint hij te huilen... 30 jaar nadat het gebeurde. Liefde omhelst voor eeuwig. Het is het beste in ons, en het beste in ons is niet vreemd aan God; het heeft zijn bron in God.
Ons einde kan geen kwestie van onverschilligheid voor God zijn. Dat denken is slecht denken aan Gods liefde voor de wereld die hij geschapen heeft.
In John Updike's korte verhaal, „Duif Feathers”, David, 14 jaar oud, wordt gegrepen door de gruwel van alle dingen die in de vergetelheid zinken. Hij heeft nachtmerries. Niets kalmeert zijn angst tot hij wat duiven begraaft. Dit is wat Updike zegt:
David had nog nooit een vogel zo dichtbij gezien. De veren waren mooier dan hondenharen, want elk filament werd gevormd in de vorm van de veer, en de veren werden bijgesneden om een patroon te passen dat zonder fouten over het lichaam van de vogel stroomde. Hij verloor zichzelf in de geometrische getijden toen de veren nu verbreed en verstijfd werden om een voorsprong te maken voor de vlucht, nu verzacht en vernauwd om warmte rond het stomme vlees te drinken. En over het oppervlak van de oneindig aangepaste maar op de een of andere manier moeiteloze mechanica van de veren speelden inactieve ontwerpen van kleur, geen twee gelijk, ontwerpen uitgevoerd, zo leek het, in een gecontroleerde opname. Toch zijn deze vogels gefokt in de miljoenen en werden beëindigd als ongedierte. In de geurige open aarde liet hij een breed gestreept in leisteen tinten blauw, en er bovenop nog een, overal gevlekt in ritmes van lila en grijs. De volgende was bijna geheel wit, maar voor een zalmglazuur op zijn keel. Terwijl hij de laatste twee, die nog steeds vol op de top stonden, en opstond, werden knapperige bedekkingen van hem opgetild, en met een vrouwelijk, uitglijden gevoel langs zijn zenuwen, die de lucht handen schijnen te geven, werd hij in deze zekerheid gekleed: dat de God, die zulk een handwerk aan deze waardeloze vogels had overgegeven, niet zou vernietigen. Zijn hele Schepping door te weigeren David eeuwig te laten leven.
„Laten we dan de werken der duisternis opzij leggen en het pantser des lichts aantrekken; laten we eervol leven als in de dag... de Heer Jezus Christus aantrekken” (Romeinen 13:13 -14).
Masterful, Jack.
Great literary allusions, illustrations. Keep it up!
Love your thoughts, Jack.
This is very moving.
Thank you. Very insightful. Hauntingly beautiful literary allusions.